Dagelijks Woord

Meer over Algemeen

Meditatie:

Verwerp mij niet in de tijd des ouderdoms, verlaat mij niet terwijl mijn kracht vergaat.

Daarom ook, terwijl de ouderdom en de grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik dit geslacht verkondig Uw arm, alle nakomelingen Uw macht.

Psalmen 71 : 9 en 18

Er zijn niet zoveel psalmen die expliciet over de ouderdom spreken. Deze psalm doet het echter zelfs tweemaal. Het is een psalm van David. Wij weten dit ondanks dat het er niet boven staat toch, omdat na Psalm 72 staat: de gebeden van David, de zoon van Isaï hebben een einde. Wij lezen in 1 Koningen 1 vers 1, dat David oud, wel bedaagd was. Oud wil echter niet zeggen stokoud. Hij bereikte de leeftijd der sterken, namelijk die van 70 jaar. Aangezien hij 40 jaar geregeerd heeft, was hij dus 30 jaar toen hij koning werd. Dat is ook de leeftijd die profeten en priesters normaal ge-sproken hadden wanneer zij hun ambt aanvaardden. Zo ook de grote Koning, Priester en Profeet, Jezus Christus!

David voelde wel dat zijn krachten minder werden. Hij spreekt namelijk in vers 9 over het vergaan van de krachten. Dat is ook het beeld dat van David getekend wordt in 1 Koningen 1. Er zijn mensen die heel plotseling sterven. Niet iedereen wordt oud en ook heeft niet iedereen een sterfbed. Maar zij die oud worden, sterven vaak geleidelijk aan, elke dag een beetje. Zo ook David. Het is hoe dan ook een voorrecht oud te mogen worden en je kindskinderen te mogen zien. Langheid der dagen wordt op veel plaatsen in de Bijbel genoemd als een bijzondere zegen. De grijsheid is een sierlijke kroon, ze wordt in de weg der gerechtigheid gevonden, zo zegt Salomo in het Spreukenboek.

Natuurlijk is het niet allemaal rozengeur en maneschijn als ‘de amandelboom begint te bloeien’ (beeld van het witgrijze haar in Prediker 12). Dat ervaren ook veel ouderen. ‘De sprinkhaan wordt zichzelf een last’ (het lopen gaat niet meer zo gemakkelijk). Je staat op ‘op de stem van het vogeltje’ (je bent ’s morgens al vroeg wakker), ‘die door de vensters zien worden verduisterd’ (de ogen) en de ‘maalsters staan stil’ (het kauwen gaat niet meer zo vlot). Deze en andere ouderdomsverschijnselen worden door Salomo genoemd in het laatste hoofdstuk van Prediker. Het loopt uit op: de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers zullen door de straten doorgaan.

Tegenwoordig is oud worden en sterven in de ogen van de meeste mensen niet meer dan een natuurlijk gebeuren. Je moet nu eenmaal een keer plaats maken voor een ander. De Bijbel weet van de achtergrond van dedood: onze zonde. En dat het dus nodig is de Heere te zoeken eer dat ‘het zilveren koord ontketend en de gulden schaal in stukken gestoten wordt’. Wij hebben een Verlosser, een Verzoener nodig om getroost af te kunnen reizen naar de Godsontmoeting.

De roep om Gods genade wordt ook uit Davids mond gehoord. Hij vraagt of God hem niet verwerpen en verlaten zal in de ouderdom. Daar zit het besef in dat God dat wel zou kunnen doen. Er zouden redenen genoeg voor zijn. Wij weten dat het ook in Davids leven niet allemaal koek en ei was. Het zwaard zou van zijn huis niet wijken en dat is wel gebleken. Na de zonde met Uria en Bathseba is het in Davids leven nooit meer geweest zoals voorheen. Dat zal ook bij hem als een soort van scherpe doorn in zijn vlees gevoeld zijn. U zou mij gemakkelijk kunnen verwerpen en verlaten, Heere. Maar doe het toch niet! Verwerp mij van Uw aange-zicht toch niet in de tijd van de ouderdom, verlaat mij niet terwijl de kracht vergaat. Hij vraagt om de blijvende nabijheid van de Heere in het volle besef dat dit enkel genade is. Ziende op Christus moet dat ook onze bede zijn. Wees mij tot een Rotssteen om daarin te wonen, om daarin te gaan.

Het valt op dat David daar verderop in de psalm nogmaals over spreekt. Het zit hem hoog. Bij die tweede bede (vers 18) kijkt David terug naar zijn jonge jaren. In vers 6 gaat hij zelfs tot aan de buik van zijn moeder terug. Toen al was God zijn Uithelper. In zijn jeugd reeds onderwees hem de Heere en daarvan mag hij ook nu nog Zijn wonderen vertellen. Het is zijn verlangen om dat ook aan de nakomelingen te mogen doen. Dat de Heere hem dus niet verlaten zal. Immers, dan kan het niet meer. Hij wil de geslachten die na hem komen zo graag nog wat nalaten. Alleen dat al is een reden nog te mogen blijven leven. Wat is het mooi in de ouderdom aan je kinderen en kleinkinderen nog een goed getuigenis te mogen geven over Gods arm en macht. Wat kan het indruk maken als opa of oma er vanuit hun leven van kunnen vertellen. En ook van Wie de Heere voor hen is in de ouderdom. Uw arm en Uw macht. Pas als hij die plicht heeft kunnen vervullen, zou hij kunnen heengaan.

Zijn er onder ons zulke vaders en moeders, opa’s en oma’s, overgrootvaders en overgrootmoeders? Wat een opdracht om Gods gerechtigheid die in de hoogte is te vermelden. En zullen jullie dan luisteren, jonge mensen? Naar de grote wonderen die Hij gedaan heeft. O, God, wie is U gelijk….?

Ds. J.L. Schreuders

  • © hersteld hervormde kerk 2024